Wat hieraan vooraf ging Klap het blok hierboven open door op de pijl rechts op de blauwe balk te klikken.
Dag 8: het verloop
In de ochtend stond de oud-CRI-rechercheur Emile Broersma. Hij koos er voor om geen video-registratie van zijn verklaring te laten opmaken, reden waaarom de reeds opgestelde camera's van de NOS en JD-tv werden verwijderd. Hij werd bijgestaan door een advocate die hem advies gaf over zijn positie en zijn plichten. Concreet waren er twee pre-alabale vragen die beantwoord moesten worden alvorens de zitting inhoudelijk kon aanvangen. De heer Broersma zat namelijk met drie (er werd gezegd twee) innerlijke conflicten:
- Als rechercheur heeft hij een geheimhoudingsplicht.
- Zijn onderzoek heeft destijds (om diverse redenen) geen belastende informatie opgeleverd, waardoor hij wil voorkomen dat er nu namen worden genoemd wiens belangen worden beschadigd (met mogelijke civiele en strafrechtelijke consequenties).
- Detailvragen over de uitwerking van de wijze van observatie kunnen lopende en in de toekomst nieuwe onderzoeken hinderen of in gevaar brengen.
De rechter-commissaris heeft het grote maatschappelijke belang van waarheidsvinding moeten afwegen tegen deze vraagstellingen. De eerste vraag was makkelijk te beantwoorden. In deze setting is de geheimhoudingsplicht niet van toepassing. De tweede vraag was niet langer opportuun aangezien de namen van betrokken verdachten reeds circuleerden. Het derde belang werd deels wel gehonoreerd, met dien verstande dat algemeen bekende zaken konden worden toegelicht en dat specifieke en gedetailleerde methoden waarschijnlijk toch niet aan de orde zouden komen.
Aan het eind van de dag bleek dat er wederom zeer relevante (novum) informatie beschikbaar was gekomen, waarop de Stichting een aanvullend getuigenverhoor overwoog. De RC heeft, in het licht van de (geïnterpreteerde) vraagstelling - Kan de documentaire leiden tot smaadschift- verder verhoor overbodig gevonden. Met de thans beschikbaare informatie kan de vraag beantwoord worden. Het was niet de bedoeling om op een vis-expeditie naar strafrechtelijke feiten te gaan. Vanuit de nieuwsgierige waarheidsvinding was dit jammer. Maar vanuit de juridische vraagstelling ben ik het desondanks volledig met de RC eens. Ik zou hetzelfde hebben besloten.
Wat wel opvallend was is dat Harro Knijff, de advocaat van Demmink, iedere kans aangreep om het proces te beperken. Hij steunde de rechercheur in het niet openbaar maken, en had ernstige bezwaren tegen dieper gravend vervolg onderzoek. Ik interpreteer dat als een schuldbekentenis. Een onschuldige heeft er namelijk alle belang bij om aan waarheidsvinding te doen. De schuldige wil dit liever niet en zoveel als mogelijk de deksel op de doofpot houden. Deze opstelling alleen al rechtvaardigt nader onderzoek. Maar dat dient door Justitie (tevens verdachte in deze zaak) te worden gedaan, en niet in een civiele procedure.
Tot slot heeft "de verdediging" (ik vind het überhaupt vreemd dat de verdachte gelegenheid wordt geboden om onderzoek tegen te gaan) nog twee weken de tijd om eveneens getuigen op te roepen. Je kan je daarbij voorstellen dat chauffeur Hans Bakker het meineed conflict komt versterken. Of Donner en Opstelten die beiden, zonder aanwezig te zijn geweest doch enkel afgaan op wat hen door de (verdachte) ondergeschikte organisatie -die juist de aanleiding zijn van het huidige onderzoek-, stellig weten te melden " Het zal nooit iets worden!"
De organisatie
Alvorens de getuigenverklaring te bespreken is het handig een beeld te geven van de organisatiestructuur met referentiepunten. Het organogram
1 anno 2014 is niet zoals het destijds was maar het geeft wel een beeld voor de begripsvorming. Het Ministerie van Justitie heeft diverse directoraten. De Trias Politica kent drie takken: (1) De regelopsteller, (2) De uitvoerder en (3) De controleur. In dit geval gaat het om de tweede tak: de uitvoerders. Hun taak is opsporen en handhaven.
Als individu kun je zelf bepalen wat-wanneer-waarom en hoe je iets doet. In een (grotere) organisatie zijn dit soort activiteiten gesplitst. Er zijn mensen die beslissingen nemen en weer andere mensen die dat uitvoeren. Vaak drie lagen: (1) Directie, (2) Management, (3) Werkvloer. De taken zijn overeenkomstig verdeeld: (1) Strategie, (2) Taktiek, (3) Operationeel.
In de praktijk wordt er een bedrijfsplan opgesteld wat begint met de visie en missie van de organisatie. Een toepasbaar (ingekort) voorbeeld.
• Visie: Wij willen onze kinderen beschermen en misbruik bestrijden.
• Missie: Alle misbruikers worden opgespoord en voor de rechter gebracht.
• Strategie: We gaan actief op zoek naar kindermisbruikers.
• Taktiek: We onderzoeken verdachten die voortkomen uit informatiebronnen.
• Operationeel: We tappen telefoon en internet af en volgen verdachten.
Dat was begin jaren negentig zo, en dat is anno 2014 nog steeds zo. Op operationeel niveau zijn de middelen van de technieken veranderd, maar de techniek zelf niet. Anno 2014 kunnen we algoritmes loslaten op dataverkeer en virtuele "lok-kinderen" inzetten. Twintig jaar geleden moest je nog een telefoontap plaatsen en met het foto-toestel voor de deur van de verdachte gaan staan.
LEGENDA:
• verdachten
• media verklaringen
• getuigen | |
DISCLAIMER:
Bovenstaande organogram is een interpretatie van de auteur aan de hand van verklaringen ter zitting gedaan. Er is geen gelegenheid geboden om middels vraagstelling een en ander te verifiëren. Er is geen zekerheid over de juistheid hiervan. |
Emile Broersma
Nadat de procedurele en principiële bezwaren waren weggevallen en er geen appel was ingesteld tegen de beslissing van de rechter-commissaris werd er redelijk vrijuit gesproken. Emile was goed geïnstrueerd door vragen te beantwoorden, maar niet uit eigen beweging informatie weg te geven. Dit leidde tot mijn behoefte aan doorvragen, wat naar mijn smaak onvoldoende gebeurde. Wat opvallend was, in tegenstelling tot de eerdere tien getuigenverklaringen was dat het muisstil werd in de zaal. Slechts het tikken van toetsenborden en ritselen van pennen was te horen.
Emile Broersma was in 1995 bij de CRI (als onderdeel van de Rijkspolitie, later omgevormd tot KLPD) in de bewuste periode 1997-1999 werkzaam bij de afdeling Terrorisme en Bijzondere Taken van de Dienst Bijzondere Recherche Zaken en daarbinnen de commandant van het observatieteam. In de tweede helft van 1998 kreeg hij van zijn bureauchef de heer Knapen opdracht om een eenheid samen te stellen die informatie moest verzamelen ten behoeve van de Rijksrecherche.
Er waren vier verdachte ambtenaren in beeld gekomen waarvan één de heer Demmink was. De overigen waren Holthuis, Wooldrik en Wabeke. Zijn teamleden zouden deze namen niet krijgen, doch enkel op n.n. basis aan de slag gaan. Zijn eigen officier was mevr. van de Molen, maar deze was niet ingelicht omdat die functioneerde onder Holthuis. Alleen HOvJ Vrakking was op de hoogte. Er was (om begrijpelijk redenen) voor gekozen om de strategische laag (de top) niet in te lichten. Er zou alleen een taktisch/operationeel onderzoek worden gedaan.
De onderzoeksopdracht luidde:
"Er zijn verdenkingen over betrokkenheid van justitiële medewerkers bij het georganiseerd misbruik maken van minderjarigen. Formeer een observatie-team om de contacten en gedragingen van de subjecten in beeld te brengen."
De opdracht had hij gekregen van zijn bureauchef Knapen die dit verzoek weer van de Rijksrecherche had gekregen. Knapen vond het verzoek lastig en erg ingewikkeld om onderzoek te doen naar hun eigen bazen. Daarom heeft hij de dienstleiding ingelicht, die op zijn beurt de Korpschef heeft gebrieft. Via generaal Jo de Wijs is de strategische beslissing genomen om verdachte Holthuis in te lichten. Demmink zelf was volgens Broersma niet ingelicht door de CRI/Korpschef.
Vanaf dat moment was het onderzoek stuk. Broersma kreeg opdracht om het onderzoek te stoppen. " Het was niet langer opportuun." Tot een operationele inzet waarbij verdachten in kaart werden gebracht is het nimmer gekomen.
Tjeerd Postma
Op 01.01.1990 is Tjeerd Postma aangetreden als Hoofd Facilitaire Zaken op het Kerndepartement van het Ministerie van Justitie. Deze functie heeft hij vervuld tot december 1997. Zijn directeur Ger Danner (die was aangenomen door Joris Demmink) heeft zich bezig gehouden met de kanteling van de directie Algemene Zaken. De D-AZ werd daarbij D-BOB (Bedrijfsvoering en Ondersteuning Bestuursdepartement). Deze dienst zorgde voor de huisvesting, het materieel en de dienstverlening, waaronder ook de chauffeur vielen.
De dienst BOB leverde dus de (onbeschonken) BOB's voor de ambtenaren die tot laat in de nacht in Clubs en Restaurants verbleven
2 en zich daar (o.a. met Docters van Leeuwen) te goede deden aan belasting gefinancierde "goede" wijnen. En dat gedrag leverde wel eens gemor op onder de chauffeurs.
Vervolgens krijgen we een aardig inkijkje geboden in de werkwijzen, het gebruik, de locaties en de politiek op achterbank-niveau. Vanaf 01.04.1998 tot 01.08.2014, wanneer hij naar verwachting met pre-pensioen zal gaan, was/is/zal zijn Postma werkzaam bij de IND, omdat zijn functie bij AZ in 1998 was komen te vervallen.
Postma kent Demmink sinds zijn eigen aantreden, waarbij hij door de beveiligingsambtenaar Lucas Vlug aan Demmink was voorgesteld tijdens zijn introductie rondleiding. Verder had hij niet met Demmink te maken. In de tijd dat Demmink nog geen SG was moest hij voor de chauffeursdiensten gebruik maken van "de pool", waarvoor ook Rob Mostert reed. Vanaf 2002 had Demmink als SG wel een eigen (zo veel als mogelijk) vaste chauffeur. En dat zou Hans Bakker zijn geweest.
Op dit moment raakten ze mij kwijt, omdat ik geen vragen ter verduidelijking mocht stellen. Uit de verklaringen heb ik namelijk begrepen dat zowel Bakker als Postma in 2002 niet meer voor de BOB werkten. Bakker zou naar de Rechtbank Den Haag zijn gegaan, terwijl Postma had verklaard dat de Hoge Raad en het Gerechtelijk Laboratorium voor vervoer bij de BOB van MinJus terecht konden.
Maar goed, we gaan verder. In 2002 wordt Postma door de AIVD (destijds nog BVD) benaderd per telefoon. Er vind een informeel gesprek bij hem thuis plaats, waarvan Postma geen rapport bekend is. De aanleiding zou zijn "dat er verhalen van chauffeurs gehoord waren die i.v.m. de sollicitatie van JD naar SG moesten worden uitgezocht". Postma meldde daarbij twee incidenten die hem bekend waren:
- Medio 1992 kwam de chauffeur Harrie Dijkman met een klacht over de onbehoorlijke behandeling door Demmink. Dijkman voelde zich "nog minder behandeld dan een hond". Dijkman had namelijk in de Haagse Kazernestraat voor een "clubachtig iets" moeten wachten tot diep in de nacht (02:00-02:30u). Postma had deze klacht gemeld bij zijn directeur Frans de Jong die hem aanraadde dit met Demmink zelf te bespreken. Dat gebeurde nog dezelfde ochtend, waarbij het voorval werd gebagatelliseerd.
- Tussen 1993 en 1997 zou chauffeur Hans Bakker hem uit de losse pols hebben toevertrouwd dat Demmink in Brussel "genante handelingen" op de achterbank zou hebben uitgevoerd met een jongeman die in Brussel in een obscure wijk zou zijn opgepikt. Bakker kon daarbij via de achteruitkijkspiegel alles volgen. Omdat er geen formele klacht was en de term "minderjarige" niet was gevallen is daar verder geen opvolging aan gegeven.
Postma vond dit " belangwekkende informatie waar de BVD wat aan had" en had dan ook een goed gevoel overgehouden aan het gesprek, en was teleurgesteld dat Demmink desondanks toch werd aangesteld als SG. Postma realiseert zich dat hij onder ede staat en dat zijn verklaring haaks staat op de publieke mededelingen van Bakker en Peter R. de V. Desondank persisteert hij. " Ik weet het heel zeker, er is geen enkele twijfel."
Tot slot wil Postma nog benadrukken dat hij geen enkele rancune heeft tegen Demmink. Ter onderbouwing daarvan presenteert hij een notitie van 24.05.1995 waarop Demmink met de hand geschreven zou hebben dat hij " Van harte heeft ingestemd met het bevorderingsvoorstel" en dus tevreden was over zijn functioneren.
Een ander saillant detail dat werd gemeld is dat de chauffeurs, op het moment dat ze voor het ministerie werken, zelf ook "dienstreizen" maakten. Dus bovenop hun salaris konden ze de ritten en verblijfkosten declareren. En daar werd goed gebruik van gemaakt. Hoewel het departement zelf geen rittenadministratie bijhielden, deden de chauffeur dat zeker wel. Zelfs het woon-werkverkeer van hun achterbank-passagiers, omdat het hen geld opleverde. Toen mr. Kaaks hierover wilde doorvragen (o.a. de reizen naar Praag zijn relevant) werd dit hem door de RC niet toegestaan. U begrijpt dan ook dat het HHC middels een WOB-verzoek alsnog de declaraties van de Demmink chauffeurs zal opvragen.
Het resultaat
author: Ton | published: 16.04.2014 | updated: 16.04.2014 | comments: allowed
|